Een goed werkende verwijsindex staat of valt met de kwaliteit van de meldingen. Maar wanneer doet u een melding en wanneer niet? Deze handreiking kan u helpen bij het maken van die afweging.

Volgens de wet kan een meldingsbevoegde een jeugdige melden aan de verwijsindex indien hij een “redelijk vermoeden” heeft dat “de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige daadwerkelijk wordt bedreigd”. Wat betekent dit nu voor de melding? Dat er sprake moet zijn van een situatie die nu al een schadelijk of belemmerend effect heeft op de ontwikkeling van de jeugdige en/of dat de ontwikkeling van de jeugdige bedreigd wordt (met andere woorden in de toekomst belemmerd of beschadigd kan raken). En in beide gevallen moet de melder een gegrond vermoeden hebben. Dit betekent ook dat jeugdigen niet gemeld kunnen worden enkel en alleen vanwege het feit dat ze cliënt zijn bij een hulp- of zorgverlenende instelling; er moet echt sprake zijn van een gegrond vermoeden dat hun ontwikkeling belemmerd of beschadigd is of zal raken. Meestal is niet één geïsoleerd probleem doorslaggevend voor het doen van een melding, maar maakt een combinatie van verschillende   

 

problemen een situatie dermate ernstig dat een melding aan de verwijsindex gerechtvaardigd is. Er is geen simpele aanwijzing te geven wanneer er wel of niet gemeld mag worden, elke situatie is uniek en elke keer zal de melder een eigen professionele afweging moeten maken. Daarom:

Melden mag, afwegen moet!

In deze ‘Handreiking voor het melden aan de verwijsindex’ wordt op vijf verschillende leefgebieden een aantal problemen genoemd die
schadelijk/belemmerend zijn en/of bedreigend kunnen zijn voor de ontwikkeling van de jeugdige (0 tot 23 jaar).

De leefgebieden zijn:
I. Materiële omstandigheden;
II. Gezondheid;
III. Opvoeding & Gezinsrelaties;
IV. Onderwijs & Werk;
V. Sociale omgeving buiten het gezin en de school.